Geert Kamps

Terug in de tijd . Tempo Doeloe.

 

In het magische jaar 2000 , is onze a.s. reunie, als we dan herinneringen ophalen kunnen we zeggen dat gebeurde in de vorige eeuw. Het is al weer 50 jaar geleden dat we terug-kwamen uit het verre oosten en weer voet op vaderlandse bodem konden zetten. De laatste tijd die we in Indië doorbrachten was er een groot verlangen, om op de boot te stappen richting Nederland. Wachtmeester Delmee, een echte Rotterdammer, bij velen bij U welbekend zei ” als we in de haven van Rotterdam aankomen ga ik eerst de straatstenen kussen .” Dat heeft hij inderdaad gedaan, hij knielde neer en kuste de stenen.

Destijds waren de meesten van ons goed twintig jaar en nu allen de zeventig gepasseerd. Lang geleden dus, iets uit de vorige eeuw, maar desondanks zijn we het nog niet vergeten. De bijna drie jaar die we in Indië hebben doorgebracht heeft een grote invloed gehad op ons verdere leven. Daarom komen we ook iedere twee jaar weer bij elkaar op onze reunie om herinneringen op te halen. Door dat we daar op Zuid-Sumatra allen van elkaar afhankelijk waren en gelukkig alles voor elkaar over hadden is er een goede vriendschap ontstaan. Ook al herkennen we tijdens de reunies direct niet iedereen, toch het gevoel dat we samen deze tijd hebben doorgebracht geeft een band.

Natuurlijk zijn de herinneringen voor iedereen niet hetzelfde, in grote lijnen waarschijnlijk wel, we hebben allen tragische tijden mee-gemaakt, zoals het verlies van onze vrienden die we daar achter moesten laten. Er zijn sobats onder ons , die nog dagelijks lichamelijk of geestelijk hierdoor moeten lijden.Het was in mijn ogen een totaal andere wereld, hoewel het in 1947 bij ons vertrek in Nederland ook geen vetpot was, bleek de armoede op Zuid-Sumatra van een geheel andere aard.Ik hoor nog de mensen en kinderen vragen :minta roti Toean..Dat ze sober gekleed waren en op blote voeten liepen, daar keek je maar raar tegen aan.

Het was behoorlijk wennen de eerste tijd , het Maleis leerde snel door het contact met de bevolking,je moest in ieder geval met de baboe en de djongos kunnen spreken. Persoonlijk heb ik de bevolking het best leren kennen in de kampong Loeboek-Tempoei. Ik was bij de Ondersteuningscompagnie bij het carrierpeloton.Vanaf het vliegveld Talang-Betoetoe werd mijn carriersectie toegevoegd aan de C.compagnie,die gelegerd werd in het gebied van Air-Itam, wij werden toegevoegd aan het peloton van Luitenant Wijnakker en gingen naar Loeboek-Tempoei. Het viel niet mee om daar te komen, er was geen verharde weg, slechts een modderpad met veel gaten en kuilen. Afijn een ieder van ons weet hoe de wegen daar waren, maar dit was bar slecht. Hoe vaak er een vrachtauto of carrier vast zat in de klei weet ik niet meer, maar toen we uiteindelijk in Loeboek-Tempoei aankwamen, zagen we er uit als beesten, bezweet en onder de modder .We moesten daar een peloton van het XI bataljon Gadja Merah aflossen en door hen werden we verwelkomd, ze hadden huisvesting voor ons geregeld. Voor het peloton van de C.compagnie was er een groot huis midden in de kampong en voor de carriersectie was er een huis direct daarachter. Een huis op palen, de carriers konden er onderstaan.

Het K.N.I.L. peloton bestond voor het grootste deel uit Indische jongens, een paar namen kan ik me nog herinneren o.a. Hensen en Molenaar. Deze jongens geboren en getogen in Indië zijn een lange tijd bij ons gebleven .Van hen hebben we veel geleerd omtrent de omgang met de Inlanders en vanzelfsprekend het Maleis. Zij hadden al een tijd doorgebracht in Loeboek Tempoei en hadden goede contacten met de kampongbevolking. Het was een mooie grote kampong gelegen midden in de oetan, een zeer dunbevolkt gebied.Er stonden veel rubberbomen, de bevolking tapte rubber uit de bomen en dat verkochten ze aan handelaren in Palembang.Met een krobak getrokken door een sapi, brachten ze de rubber weg.Op de ladangs was land en tuinbouw ,een stuk oetan werd platgebrand en het meeste hout werd opgeruimd, de dikke bomen liet men liggen en hiertussen werd rijst en groenten verbouwd.. We waren gelegerd midden in de kampong, de geiten en kippen scharrelden om het huis,er heerste een echte dorpssfeer.

Vlak voor het huis was op de weg een versterkte stelling gebouwd, waarin constant twee militairen de wacht hielden.Bij de wacht was een gevangenis,waarin de ploppers werden opgeborgen. We leerden al gauw veel kampong-bewoners kennen, ze kwamen dagelijks voorbij de wacht en bovendien woonden ze rondom onze legerplaats. Het meeste contact was er met de kepalah kampong en zijn secretaris ,de pengawah. Door de Gadja Merah waren in het dorp enkele mensen aangesteld als polisi kampong, ze droegen een band met de letters P.K. Ze werden verantwoordelijk gesteld voor orde en veiligheid in de kampong. Aan het begin en aan het eind van de kampong hadden ze wachthuisjes waar ze zowel bij dag als bij nacht aanwezig waren, ze deden goed hun best. Als er iets bijzonders was werd het direct gemeld., ook als er een geit of kippen gestolen waren.

De leefwijze en de adat in de kampong werd ons bijgebracht door de K.N.I.L. jongens. Er was o.a. een speciale plaats in de kali waar de vrouwen gingen baden, daar mochten geen mannen komen,Een maagd was te herkennen aan koperen banden om enkels en polsen. Een maagd mocht niet aangeraakt worden door een man,hiervoor waren boetes ingesteld.Een man die aan het bidden was mocht niet gestoord worden.Het dagelijkse leven in de kampong leerde je kennen, je zag dagelijks vele vrouwen met grote manden op hun hoofd naar de ladangs gaan en de mannen zaten in groepjes op hun hurken strootjes te roken. Als je ze voorbij liep was het tabeh Toean. De kinderen gingen dagelijks naar de sekolah raja, als de kinderen of de onderwijskrachten voorbij de wacht kwamen werd er altijd blij en opgewekt gegroet. Op gezette tijden gingen de mannen naar de moskee. Het bidden was voor hun een ceremonie, meestal om 5 uur in de namiddag pakten ze een rieten matje en gingen met hun gezicht naar het oosten op de knieën en waren dan in gesprek met Allah.

Het dagelijks werk werd verricht door de vrouwen , je zag ze de hele dag bezig met het pellen van rijst, stampen met een paal in een bak ongepelde rijst.De kampongs in de omgeving werden regelmatig door onze patrouilles bezocht en we werden daar veelal begroet door de kepalah kampong en er werd ons wel iets te drinken aangeboden. We waren daar in de natte moesson, de carriers konden niet gebruikt worden, de wegen waren onbegaanbaar, dus we gingen met de C-compagnie op patrouille. We hadden het daar naar onze zin, er was een eigen bakkerij, oude drums waren in klei gebouwd en daaronder werden takken en hout gestookt. Er was heerlijk brood en steeds vers van de warme bakker. Er was een overvloed aan wilde varkens, er werd vaak een babi geschoten en zodoende hadden we vers vlees.

Doordat we een vrij lange tijd in Loeboek-Tempoei verbleven leerden we de kampongbewoners beter kennen. We hadden goede contacten en we werden meerdere malen uitgenodigd om met hun de maaltijd te gebruiken. Een heerlijke rijstafel uitgestald op de vloer ; zittend op de grond werd de maaltijd genuttigd met de vingers, er was geen bestek ’s Avonds hoorde je het eentonige geluid van een gamelan, tijdens de vastenperiode werd er door de dorpsmeisjes gedanst waarbij ook de militairen werden uitgenodigd.Er was wederzijds respect tussen de militairen en de kampongbewoners , als ik terugdenk aan mijn Indiëperiode heb ik vaak deze mooie kampong in gedachten, waar het leven goed was.

 

Geert Kamps

Voor nog een verhaal van Geert: Plunjezak

Voor meer verhalen: Klaas Koopman en Henk Kok